RONALD DE PRETER – HET MOMENT VAN DE VLIEG
Schilderijen – tekeningen – etsen
Van 11 oktober tot 8 november 2014
BEHIND BARS – ruimte voor kunst – Otto Veniusstraat 18, 2000 Antwerpen
Kunst die aan een innerlijke noodzaak is ontsproten en beantwoordt, zal ons nooit meer loslaten eens we erdoor geraakt worden. Geen tijdmisdrijf kan ons redden, geen vluchtroute is dan voorhanden. Zo’n kunst maakt ons in zekere zin opnieuw en onvoorspelbaar medeplichtig aan het leven. Zoals we er niet altijd in slagen veilig weg te kijken van wat ons toevalt zonder hoop, ontstelt op onbewaakte momenten, innerlijk verscheurt, onrustwekkend of bevreemdend toeschijnt, zo voelt Ronald De Preter zich gedwongen oog en gedachten te richten op een aangrijpende levensechtheid die zich van alle uitbundige en minder vrolijke vermommingen heeft ontdaan. Zijn artistieke begaafdheid laat hem toe schoonheid en inzicht te verbinden aan het onvermijdelijke, met een onnavolgbare intensiteit die hem tekent als mens en als kunstenaar. Wie niet de gelegenheid heeft gehad de retrospectieve te bezoeken die in 2005 in het Stedelijk museum van Lier aan zijn beeldend oeuvre werd gewijd, valt geen betere leidraad aan te reiken dan de schilderijen, tekeningen en etsen die hier nu, zij het dan in een zeer beperkte selectie, worden gepresenteerd.
Een bijzondere selectie overigens, want op één uitzondering na werd tot nog toe geen van deze werken in het openbaar getoond. Bijzonder des te meer omdat ze ons, wars van het bredere perspectief van het oeuvre en een kunsthistorisch overzicht, directer naar picturale kernthema’s leidt die de kunstenaar in reeksen heeft uitgewerkt. Door een aantal van deze thema’s samen te brengen in een minder omvangrijke, hechtere presentatie, stelt hij zich nog extiemer en explicieter op. Het gaat om een selectie door hemzelf, over zijn leven en vooral zijn levenswerk. Het ongewone karakter van deze tentoonstelling wordt, ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Ronald De Preter, bekrachtigd en gevierd met de publicatie van Nachtschade waarin een eveneens beperkt aantal gedichten zijn gebundeld, die hij tussen 1979 en 1991 heeft geschreven. Ik zou het geen losse leidraad noemen bij het picturale werk, maar een kleed van rouw en woorden, een lijkwade gered uit de assen van een zeer moeilijke periode waarin hij mentaal probeerde te overleven en te werken. De meeste gedichten die van die tijd dateren, hebben de omstandigheden en het daarbij woedende vuur van de teloorgang, smart en vertwijfeling niet overleefd. Wat overblijft na hun vernietiging op papier en de onvermijdelijke selectie toen, voegt zich thans publiekelijk bij de andere sporen van datzelfde leven. Zeer zeker, het zal de aandachtige toeschouwer-lezer niet ontgaan, doorkruisen deze sporen elkaar, in menig woord en beeld.
Tussen de soms pijnlijke, autobiografisch geladen verwoordingen in zijn beschouwende poëzie en de evenmin op loutere fantasie gebaseerde uitbeeldingen in zijn plastisch oeuvre, liggen levensdraden. De weemoed om het afsterven van een mentor, een vader leermeester; de pijn van het verlies en het gedogen van de scheiding; de hunkering naar de liefde voor een vroeg ontgroeide dochter; de razernij vanuit de leegte en tegen de leuzen van de leegte; de hellegang in holle paradijzen, gebouwd op religie, seks en drank; het wijf dat als dier fungeert of wordt benaderd, maar ook een onlosmakelijke moeder is : Ronald De Preter ‘maakt’ – en precies daarin schuilt zijn redding – van ‘zijn’ levensgang een onvervangbare levensgang, een memorabele beproeving die, om vulgaire misverstanden te vermijden, tevens met een onverbiddelijke kunstzinnigheid moe(s)t uitgevochten worden. Volstrekt niet uit luxe, want als Nietzsche de kunst een troost vond voor de mens, dan enkel omdat we ons zonder dat niet afdoende kunnen verweren tegen de hardheid van het leven.
Deze tentoonstelling is, met name in de uitnodiging, benoemd als “het moment van de vlieg”. We ruiken onraad. De merkwaardige, minutieus geëtste reeks insekten, die ondertussen een plaats heeft gekregen in het museale geheugen, doorbreekt de geruststellende ordening van de entomoloog vanuit de alledaagse on-zekerheid dat dood en nietigheid ook ons lot zullen blijven. In de westerse kunst is de decadente vlieg veel eerder, vaker uitgevlogen en neergestreken dan de allesoverzienende uil van Hegel. Mag ik u herinneren aan de oude, weinig triomfantelijke gedachten van de Franse filosoof, wiskundige en wetenschapper Blaise Pascal. Opdringeriger dan andere insekten, tart de vlieg het rijk van de metafysica. Zij verkent het vergankelijke vlees van vruchten, ontsiert de macht van koningen, onderbreekt het ijdele denken en schroeit haar vleugels aan de hogere bronnen van het licht. Voor de poort van necropolis ligt zij, neergetogen kroonjuweel van onttroningen, op de plaats waar de heilige pillendraaier zijn mest heeft geofferd aan een opgaande zon. Met een knipoog naar de bezige bij. Dood als een vlieg mag zijn.
Een rondgang in deze ruimte voor kunst of elke andere nadere kennismaking met het werk van Ronald De Preter brengt natuurlijk aan het licht dat het hier om een enigszins morbiede, ongemakkelijke schoonheid gaat. Dode insekten, opengespalkte karkassen van konijnen of hazen, menselijk naakt dat allerminst charmerend overkomt, portretten van de moeder van de kunstenaar op haar sterfbed … het maakt allerminst deel uit van een culturele stadswandeling of van een gezellige boswandeling in de natuur. Het is dan ook geen decor van vrijblijvend tijdverdrijf, doch kunst die ons confronteert met een onrustwekkend nabije strijd op leven en dood. De artistieke fijnzinnigheid en menselijkheid die Ronald De Preter aan de dag legt, laten zich nergens verleiden tot een omfloerst of opzichtig, op een brutale overweldiging belust etaleren van onmenselijkheid, bekleed met de gewenste “varens” en onnodige esthetische effecten. Er schuilt integendeel een zeldzame tederheid in de genadeloze precisie waarmee hij woorden, lijnen en kleuren aanwendt met het oog op de wrede naaktheid van het bestaan. De ontzielende aanblik van een model dat ons stuurs aanstaart; de schrijnende verwijdering van de vorm van zijn levensfuncties; de poëtische evocatie die afglijdt naar de afgrond; de aftakeling die naakt en nakend is … Niet bekeken door de bril van een verwend en oververzadigd cultuurtoerist die rondwandelt in het paradijs, tussen de nieuwste bloemen en edelstenen, die voor het rapen liggen in een zee van zomers licht. Eerder een bevreemdende ervaring, verwant aan de niet op slag te verwerken ontstelling die ons overkomt wanneer we in de schaduw onder de varens in het woud op het karkas stuiten van een dode haas. De crucificatie of verticale ophanging in drievoud aan de achterwand van deze tentoonstellingsruimte, van konijnenkadavers, geschilderd met een bijna chirurgische blik, roept kwetsbaarheid op. Er is de uitgehouden nabijheid van de dood en het gevecht van de schilder om haar zo zichtbaar mogelijk te maken. Ze wordt niet verkild door een kunstmatig licht dat de kadavers omspoelt. Hun onbeholpen vlezigheid spreidt zich tastbaar uit tegen een ongesatureerde achtergrond. De ondertoon ervan doet denken aan de grijze atmosfeer die in Rothko’s laatste schilderijen sereen afsteekt tegen de zwarte nacht van het niets waaruit het rode bloed is weggevloeid.
Frank Van Eeckhout
RONALD DE PRETER – EEN KENNISMAKING
Catalogus “Retrospectieve Ronald De Preter”
Van 23 april tot 24 juli 2005
Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen & Baron Caroly – Lier
“Wanneer ik weer tot mijzelf kom, mijn werk voltooid is, dan zeg ik bij mijzelf, dan zeg ik: “Vanwaar komen wij? Wat zijn wij ? Waar gaan wij heen?”, een overpeinzing die geen deel meer uitmaakt van het schilderij (…), geen titel maar een signatuur.” Paul Gauguin richt deze woorden in 1899 aan een vriend, in een brief naar aanleiding van zijn gelijknamig schilderij D’où venons-nous? Que sommes-nous? Où allons-nous ?, een van de composities waarin hij het thema van het leven en de dood aansnijdt.
Hoe toepasselijk zijn die woorden bij de omvangrijke reeks vroege zelfuitbeeldingen en atelierstudies van Ronald De Preter. Met zijn prille verwezenlijkingen als citaat op de achtergrond, geeft de jonge kunstenaar hier zijn intimiteit prijs, doorheen de spiegel naar zijn toekomst peilend, uiterst geconcentreerd – de sereniteit van een labo – en “met de grootst mogelijke eenvoud die vakkundig te bereiken is” (Ook dat zijn woorden uit de brief van Gauguin). Doodshoofd, glas en dodenmaskers figureren daarbij niet als gratuite sfeermakers in een artistiek interieur. Zij alluderen reeds op de niet aflatende, aangrijpende maar nooit cynische of morbide dialoog tussen leven en dood doorheen zijn oeuvre.
Reeds als jonge kunstenaar had Ronald De Preter begrepen dat het leven zelf zich als materiaal aandient om op het doek als het ware opnieuw uitgevonden te worden. Was het eerste gebod uit het manifest van Edvard Munch ook niet: “Gij zult uw leven schrijven”? Het is het leven van de kunstenaar zelf, die zich bevraagt in talrijke zelfportretten en vervolgens zijn omgeving uitbeeldt en de mensen van alledag, met al wat deze confrontatie teweegbrengt en waarbij hij alles en ook zichzelf in de weegschaal werpt. De in de eigen psyche gereflecteerde waarneming krijgt aldus vergeestelijkt opnieuw gestalte op de etsplaat, op het blad of op het doek.
Ronald De Preter (° Lier, 1954) genoot zijn opleiding aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen en profileerde zich aanvankelijk als aquarellist in talrijke zelfuitbeeldingen, interieurs en portretten van naastbestaanden. Hij bekwaamde zich bovendien in de etstechnieken en in het schilderen met olieverf. Oscar Wilde, Joris-Karl Huysmans en August Strindberg werden zijn favoriete auteurs. Van meetaf bewonderaar van James Ensor en meer aangetrokken door expressieve dan door cerebrale strekkingen, ontdekt hij verwantschappen met het geladen expressionisme van Edvard Munch, met de bevreemende beeldtaal van Leon Spilliaert en met de getormenteerde figuratie van Chaïm Soutine. Later raakt hij in de ban van de Spaanse meesters El Greco en Ribera.
Zijn rusteloze natuur en persoonlijke trauma’s hadden hem naar het agressief primitivisme kunnen drijven, dat in de jaren tachtig voor een nieuwe expressionistische figuratie zorgde. De reeks karkassen van geslachte runderen ging thematisch in die richting, maar de drang tot nauwkeurige observatie en een voortdurend doorgedreven onderzoek van de plastische en picturale waarden hield de bovenhand en boven alles: het gefascineerd zijn door de aan elke stoffelijkheid inherente vergankelijkheid en de identificatie met het naakte vlees als zodanig.
Het werken in reeksen bood Ronald De Preter de gelegenheid en tevens de uitdaging om de mogelijkheid van schilderkunst, volgens eigen inzicht, te blijven onderzoeken, ook wanneer het traditioneel vakmanschap en materiaal in bredere kringen in diskrediet geraakten. Zo riep hij in een reeks nachtgezichten de vertrouwde omgeving op, de intimiteit van het stedelijk weefsel, ingeslapen en verlaten, vanuit de hoogte, onder kunstlicht, bevreemdend, met de toren van de hoofdkerk als baken. Het zijn reflecties van introspectie, waarin de kunstenaar meer zegt over zichzelf, zijn gemoedstoestand, zijn heden en verleden, dan over eender welke plek die tot de voorstelling aanleiding gaf en die wij daarin herkennen.
Een zelfde conclusie dient zich aan bij de imposante reeks portretten in aquarel en olieverf: zij zijn steeds het resultaat van een mentaal proces en ontstaan in de beslotenheid van het atelier, met het natuurlijk licht als actieve gesprekspartner, die mee de vorm bepaalt, accentueert, isoleert, centraliseert en zelfs ontluistert. Subject zijn mensen uit de directe omgeving: gezinsleden, familie, kennissen, meestal in zichzelf verzonken, soms met een verdroomde blik, sporadisch in een directe zijnsverhouding tot de toeschouwer. De moeder van de kunstenaar is van meet af aan prominent aanwezig in de reeks: statisch, frontaal en zonder pose, een wederzijdse confrontatie.
Kwetsbaarheid en weerloosheid kenmerken de naaktfiguren uit de laatste jaren (meestal liggend naakt, vleselijk, koel, afstandelijk en met een Angelsaksische zin voor lichamelijkheid). Kwetsbaarheid, weerloosheid en vergankelijkheid ook in de studies met geslachte dieren: eenden, kippen, konijnen en hazen in olieverf en aquarel, terwijl insecten, muggen, spinnen, banale vliegen alom, met hun natuurlijke neiging naar het verstorvene, hun uiterst doelmatige structuur en hun ongelooflijke nietigheid worden uitgedrukt met het wellicht gevoeligste medium dat de kunstenaar ter beschikking heeft: de etsnaald.
Marc Browaeys